1. Paulus van Tarsus.

Na Jezus Christus is Paulus dé figuur uit het begin van het Christendom waarover we het best geïnformeerd zijn.
We lezen over hem in de Handelingen van de Apostelen, het boek dat direct volgt op de vier Evangeliën en dat vooral handelt over de verrezen Heer en de eerste tijd van de Kerk. Maar ook leren we hem kennen in zijn brieven in de Bijbel:
De brief aan de Romeinen, de Korinthiërs, de Galaten, de Efeziërs, de Filippenzen, de Kolossenzen, Tessalonicenzen, aan Timotheüs, Titus, Filémon.
Oorspronkelijk heette hij Saulus, uit de stam Benjamin, vernoemd naar de grote koning Saul en kwam uit Tarsus. De naam Saulus betekent de 'de afgebedene', de naam Paulus betekent 'de geringe, de nederige, de eenvoudige'. En dat wil hij na zijn roeping alleen maar zijn.
De naam Paulus is een Latijnse naam, een soort wereldlijke naam. Deze naam gebruikt hij bij zijn contacten met de Grieks-Romeinse wereld.
Tarsus is een stad in Zuid-Turkije, ongeveer bij de bocht naar Libanon. De plaats ligt aan de voet van het Taurusgebergte. Het is een grote Hellenistische stad, waarvan de toenmalige bevolking op 250.000 à 300.000 inwoners geschat wordt. Tarsus is een doorgangspoort van Syrië naar Klein-Azië, ligt niet ver van zee, heeft een rivierhaven en een filosofenschool. De stad heeft een culturele uitstraling. De stad en de streek waren ook bekend om de fabricatie van ruw haren tentstof. Met het weeftoestel werd deze stof vervaardigd. Ook Saulus heeft dit beroep uitgeoefend.

In Tarsus was een Joodse kolonie, waar Saulus ook deel van uitmaakte. Temidden van andere bevolkingsgroepen beleefden zij hun godsdienst. Op de sabbat werkten zij niet en gingen naar hun synagogen om de God van Israël te loven en te prijzen en te luisteren naar het voorlezen van de Wet en de Profeten. Deze Joden hadden deze voorrechten in het Romeinse Rijk waarschijnlijk al in vroegere tijden gekregen. Toch waren zij ook burgers van de stad, dus inwoners van het Romeinse Rijk met dezelfde rechten als iedereen. Daarom kon Paulus later zeggen dat hij een Romein was. De Joden die buiten Palestina leefden, worden diaspora Joden genoemd. Tarsus bestaat nu nog, is ongeveer zo groot als de stad Utrecht en heeft een universiteit.

Wanneer Paulus volwassen is reist hij naar Jeruzalem om de Mozaïsche Wet te bestuderen bij de grote rabbi Gamaliël (Hand. 22, 3) Ook hier zocht hij werk als tentenmaker en voorzag op deze manier in zijn eigen levensonderhoud zonder de Kerk te belasten. (Hand. 20, 34; 1 Kor. 4, 12; 2 Kor. 12, 13-14)
Over het karakter van Saulus kunnen we ook nog wel iets zeggen. Hij was geen doetje, hij stónd voor zijn zaak en was ook bereid daar veel voor over te hebben, bijna bij het fanatieke af. Hij had een sterk karakter.
Hij hoorde over een nieuw geloof door de gemeenschap van Jezus' leerlingen. Zij spraken over een nieuwe weg die niet zozeer Gods Wet centraal stelde, maar de persoon van de gekruisigde en verrezen Jezus met wie de vergeving van de zonden verbonden werd.
Als ijverige Jood hield hij deze boodschap als onacceptabel. Hij was aanwezig bij de steniging van de eerste martelaar, de heilige Stephanus en stemde in met deze steniging. Maar hij voelt zich ook verplicht de navolgers van Christus ook buiten Jeruzalem te vervolgen.

Wanneer hij bij de hogepriesters brieven voor de synagogen opgehaald heeft om ook in Damascus de aanhangers van 'de Weg' gevangen te kunnen nemen en deze naar Jeruzalem te kunnen voeren, wordt hij op weg daarheen volgens eigen woorden gegrepen door... Jezus Christus (Fil. 3, 12). Bij Lucas, in de Handelingen, lezen we hoe Saulus geraakt wordt door het licht van de Verrezene en dat dit zijn leven totaal veranderde (Hand. 9, 1-9).
Paulus bekering vieren we in de Kerk op 25 januari.
Paulus gaat in zijn brieven rechtstreeks in op zijn bekering en spreekt niet alleen van een visioen (1 Kor. 9, 1), maar van een verlichting (2 Kor. 4, 6) en vooral van een openbaring en roeping in de ontmoeting met de verrezen Heer.

Paulus ziet zich uitdrukkelijk als door Gods roeping apostel (Rom. 1, 1; 1 Kor. 1) of door Gods wil apostel (2 Kor. 1, 1; Ef. 1, 1; Kol. 1, 1).
Het lijkt erop dat Paulus wil laten zien dat zijn bekering niet het resultaat is van een denk- en overlegproces, maar vrucht is van onvoorzienbare goddelijke tussenkomst, goddelijke genade.

Van dat moment af is alles wat voorheen voor hem van waarde was, verlies en vuilnis geworden (Fil. 3, 8). Hij zet al zijn energie uitsluitend in voor dienstbaarheid aan Christus en zijn Evangelie. Hij wil apostel zijn en zonder enig voorbehoud, alles voor allen (1 Kor. 9, 22).

En hieruit volgt de voor ons zo belangrijke aanwijzing Christus in het middelpunt van het eigen leven te plaatsen, zodat onze identiteit essentieel wordt gekenmerkt door ontmoeting met Christus en zijn Woord. (Past hier niet ons jaarthema Hij die gelooft is nooit alleen? Met Christus en zijn Woord zijn we nooit alleen!)

Paulus spant zich in om het Evangelie van de gekruisigde en verrezen Heer overal te verkondigen. Hij begreep vanaf het eerste moment dat deze boodschap niet enkel alleen voor de Joden was, maar voor alle mensen. Omdat God een God is van alle mensen.
In het apostolaat van Paulus ontbreekt het niet aan moeilijkheden, die hij uit liefde voor Christus moedig op zich neemt. De liefde van Christus laat ons geen rust, (...) opdat zij die leven niet meer voor zichzelf zouden leven maar voor Hem, die ter wille van hen is gestorven en verrezen (2 Kor. 5, 14-15), voor ons, voor allen. Dus: Hij die gelooft is nooit alleen!

Terug